dinsdag 23 juni 2009

belgische rekenkunde met Mark Eyskens

Mark Eyskens schreef een zeer zwak stuk tegen de Vlaamse staatsvorming. De Morgen nam mijn reactie niet op. Knack deed dat wel.

De overwinning van de N-VA doet de promotoren van de modelstaat belgië weer enkele vreemde, zelfs wanhopige, dingen zeggen. Mark Eyskens bijvoorbeeld. Eyskens (De Morgen, 12 juni) beweert dat, aangezien de N-VA maar 7% van de stemmen in belgië heeft gehaald, zij nog 93% van de belgen moet overtuigen. Belgicisten hebben het dikwijls lastig met rekenkunde. Zo wil men bvb. maar niet met onbetwistbare cijfers over de transfers van Vlaanderen naar Wallonië in heden en verleden voor de dag te komen. Eyskens’ trukje is wel erg sterk: belgische rekenkunde zou ik zeggen. N-VA hoeft natuurlijk enkel de Vlamingen te overtuigen, niet de Walen. De Walen zijn een ander volk, dat niet overtuigd moet worden. Het is juist deze belgicistische “logica” die alles verrot en die de Vlaamse nederlaag van in het begin vastlegt. Als de meerderheid van Vlamingen zeggen “we doen het alleen”, volstaat dat. Dan resten er enkel nog praktische gesprekken over de scheiding van de inboedel. Vermoedelijk zo’n bijkomende 23% (VB en LDD) van de Vlamingen zijn daar al van overtuigd. (Sommige belgicistische academici komen met de vreemdste studies af die moeten bewijzen dat maar 10% van de Vlamingen voor de onafhankelijkheid zijn. Ze wringen zich in allerlei bochten om de verkiezingsuitslag te miskennen.) We hebben dus al een totaal van 36% onafhankelijkheidsgezinden. Men moet dus nog maar 15% van de Vlamingen overtuigen en we zijn zover.

Eyskens heeft gelijk dat “[d]e huidige politieke toestand in België druipt van de paradoxen die niet zelden een surrealistisch karakter vertonen.” Maar dat is juist omdat belgië een surrealistisch land is, niet omdat enkele mankementen in de organisatie zijn geslopen, die door een ander (surrealistisch?) kiessysteem kunnen hersteld worden, zoals hij suggereert. België houdt de ontwikkeling van minstens één volk tegen. Wie belgië steunt, houdt de ontwikkeling van Vlaanderen tegen. Eyskens schrijft: “Communautaire akkoorden tussen Vlamingen en Franstaligen veronderstellen dat beide partijen niet alleen water in de wijn doen. ... Een communautair akkoord kan maar worden bereikt als de twee gemeenschappen er beter van worden. Men moet dus een win-winsituatie creëren en een zero-som-spel met winnaars en verliezers tot elke prijs prijs vermijden.” Eyskens zit behoorlijk fout. Veel hangt af van hoe men “er beter van worden” definieert. De Franse (beter ‘Franstalige’) gemeenschap in belgië behoudt vanuit haar historische machtspositie nog steeds heel wat voorrechten. Hoe kan men haar overtuigen dat zij beter wordt om haar machtspositie af te staan? Niet dus. Terwijl het ongetwijfeld zo is dat grotere autonomie zowel Vlaanderen als Wallonië ten goede komt, is het evenzeer zo dat men er enkel iemand kan “overtuigen” diens machtspositie op te geven door zijn eigen macht te gebruiken. Waarom zouden de Franstaligen willen onderhandelen als dat betekent dat zij een deel van hun greep op dit land zullen verliezen? Het is ongetwijfeld zo dat meer autonomie een goede zaak is voor beide landsdelen maar de Franstaligen zien hun invloed in Vlaanderen niet graag verminderen. Macht vinden zij belangrijker dan een gezonde economie en een gezond zelfbesef (de Franstalige verlatingsangst is tekenend). Als men “er beter van worden” moreel definieert, waarbij men rechtvaardigheid als waardevoller beschouwt dan onrechtvaardigheid, dan is het duidelijk dat ook de Franstaligen beter worden van hun afstandneming van hun belgische voorrechten. Maar, ondanks al de praat over belgische solidariteit, gedraagt het zuiden zich in de communautaire onderhandelingen als een onafhankelijke staat die enkel oog heeft voor macht en niet voor recht en niet als een partner die zelf politiek solidair is met het vrijgevige Vlaanderen. Er rest de Vlamingen dus niets anders dan de Franstalige strategie over te nemen en hun eigen macht (die potentieel veel sterker is dan die van het zuiden) te gebruiken.

Na de grondelgrondwet van 1970 (met als hoofdverantwoordelijke de vader van Mark Eyskens), die de democratie in dit land definitief verkrachtte door Vlaanderen’s demografische, en dus democratische, machtspositie te neutraliseren (we wachten nog steeds op verontschuldigingen voor die onvergeeflijke “kemel”), bestaat Vlaanderens macht vooral in zijn economische sterkte. Het ideale moment om die sterkte te gebruiken is bij de federale regeringsvorming. Aangezien enkel de Franstaligen voordeel hebben bij het voortbestaan van belgië, vereist een volwassen onderhandelingspolitiek dat Vlaanderen dat uitspeelt. Terwijl de CD&V samen met kartelpartner N-VA het aanvankelijk ernstig leek te menen de Vlaamse macht uit te spelen, triomfeerde alsnog de oude CVP (met o.m. Mark Eyskens), die onder het mom van de economische crisis volledig de mist in ging door Fortis aan Frankrijk te verpatsen, en met een regering “in ’s lands belang” haar verkiezingsbeloften en het Vlaamse belang volledig opzij zette.

Ondanks de Lambermont-knieval van Verhofstadt, die de Franstaligen op hun wenken bediende toen die financieel aan de grond zaten, zitten deze laatsten binnenkort opnieuw aan de grond. Dat is een goed moment om te “onderhandelen” voor Vlaanderen. Het spreekt vanzelf dat zelfs niet-separatisten moeten dreigen met separatisme als de Franstaligen opnieuw het been stijf houden. Als de fanfare voorop al deuntjes blaast van “lastig gaan we niet zijn”, dan liggen we zeker opnieuw in de touwen. Eyskens en de Open Vld (beter “gesloten BLD”) liggen al plat door hun pleidooien voor de versterking van de federale staat, de staat die ons nu al zo in de maling neemt. Eyskens is al gerold van het moment dat hij zegt dat we Brussel (en de Rand!) kwijt zijn bij onze onafhankelijkheid. Dat roept zelfs vragen op van goede trouw. Wat bezielt mensen om hun sterkste onderhandelingswapen op voorhand uit handen te geven? De Vlamingen moeten leren dat politiek over macht gaat en niet over dogma’s en hersenschimmen zoals belgië.

Eyskens suggereert een ander kiessysteem, maar zegt niet welk. Ongetwijfeld wil hij een systeem dat ons decennia achteruit zet door onze zelfbeschikking nog maar eens te beknotten. Eyskens vind dat “onze zevende staatshervorming moet worden geplaatst onder het motto 'goed bestuur' en niet [mag] uitgaan van 'etnische' rivaliteiten.” Dat is heel mooi, maar het niet-functioneren van belgië is net het gevolg van etnische rivaliteiten die hun vertaling krijgen in slecht bestuur. Zolang men de kanker zelf niet aanpakt, zal dit land verder wegrotten. Het is niet N-VA, die daarop wijst, die een verrottingsstrategie heeft. Nee, wie belgië koste wat het kost wil behouden, verrot verder de verhoudingen tussen beide volkeren. Laten we zo snel mogelijk met een schone lei beginnen.

donderdag 18 juni 2009

L'autre ne veut pas

Op 17 mei verscheen de vertaling van een stuk van Stefan Hertmans in Le Monde. Ik stuurde dit stuk als reactie naar Le Monde.

L’autre ne veut pas

L’article d’opinion de Stefan Hertmans (La langue de l’autre, 17 mai) répresente d’une façon caricaturale tant le mouvement séparatiste en Flandre que l’histoire de la Belgique, que les mesures que le gouvernement flamand et quelques communes de la périphérie flamande de Bruxelles prennent pour protéger la culture et la langue néerlandaises de cette region. Hertmans estime que le séparatisme part du principe d’une Europe des régions, que les séparatistes veulent un repli protectionniste sur soi-même du peuple flamand et que le séparatisme provient du postmodernisme qui devient synonyme de fondamentalisme. On exige plus d’un écrivain flamand qui se veut analyste de la société flamande.

Premièrement, le séparatisme flamand, comme chaque séparatisme européen, ne part pas d’une vision d’une Europe des régions. Pour les séparatistes cette Europe des régions ne suffit pas. Ils veulent une Europe des nations ou des peuples, dans laquelle toutes les nations (à ne pas confondre avec les états existants) européennes participent sur une base égale. Maintenant, on a une Europe des états, où quelques états, gouvernés par une nation dominante (p.ex. les Castiliens en Espagne, les Anglais au Royaume-Uni) ont une voix à la table, pendant que les nations que ne possèdent pas encore leur propre état n’ont rien à dire (les Catalans, les Basques et les Galiciens en Espagne; les Écossais, les Gallois et les Irlandais du Nord au R-U). La Comité des Régions est un mauvaise blague pour faire taire ces nations sans état.

La manière dont Hertmans réinterprète l’histoire de la Belgique est stupéfiante. Pour lui, la Belgique, fruit d’une fusion unique d’éléments latins et germaniques, était une création organique et non pas artificielle, datant de bien longtemps avant 1830. L’histoire de la Belgique ressemble ici à l’histoire de la France. La culture française était imposée par le gouvernement au deux peuples non-francophones, les Flamands néerlandophones et la Wallons, qui, on l’oublie souvent, ne parlaient pas le français. Pour citer Hertmans, « la Belgique sera latine ou elle ne sera pas » exprimait l’idéologie du nouvel état. Pour Hertmans, les efforts de l’état belge de dénationaliser ses peuples constituants (j’ignore maintenant les Allemands annexés après la première guerre par la Belgique et la toute petite minorité luxembourgeoise de la province belge de Luxembourg) est organique. Loin d’être organique, l’idéologie de l’état belge d’imposer une culture étrange sur deux peuples était extrêmement artificielle, pire, inacceptable.

Loin d’être sorti du postmodernisme, qui en fait nie l’importance politique des identités ethniques, et encore plus loin d’être fondamentaliste, le séparatisme flamand comprend que les états fonctionnent beaucoup plus mieux quand les habitants se sentent membres d’une nation culturellement homogène (ce qu’il ne veut pas dire monolithique), où une partie ne se sent pas supérieure à d’autres groups.

Les efforts de protéger la péripherie flamande de Bruxelles, d’ailleurs décrits faussement par Marion Van Renterghem (Histoire belge, 22 mai), ne sont pas de signes d’une paranoïa protectionniste. Les Flamands on vu que l’état belge francisait leur capitale et beaucoup des villages flamandes qui se trouvent maintenant au-dessous de la frontière linguistique. N’est-il pas normale que l’on veut éviter le même sort pour la périphérie ? Les Québecois comprennent très bien de quoi il s’agît. J’invite les Français à nous comprendre aussi. J’invite Hertmans à se débarasser du bandeau de son multiculturalisme irréaliste et dogmatique.

Hertmans félicite la Belgique parce que son hybridité serait un atout. Ce que je vois chez mes « compatriotes » francophones n’a rien à voir avec de l’hybridité. Ils se voient francophones (bien sûr je n’ai aucun problème avec ça) souvent sans aucun intérêt dans la culture et la mentalité flamandes. Beaucoup d’entre eux ne veulent pas parler le néerlandais, un « patois » inférieure à leur langue mondiale, à leur dire. Pour eux la Belgique veut dire : on a le droit de recevoir des subventions énormes du Nord (plus que l’Allemagne de l’Ouest donnait à la RDA), mais on n’est pas obligé de respecter ces donateurs généreux.

Hertmans ne voit qu’une solution pour la Belgique : apprendre la langue de l’Autre. « Celui qui refuse de parler une seconde langue dans ce pays, est déjà séparatiste. » Il a raison, mais ceux qui en lu son article le savent déjà : il n’y a pas de salut pour la Belgique. Et ceux qui sont responsable ce ne sont pas les Flamands, ces polyglottes de la solidarité. Ce sont les francophones. Bornés (il y a d’exceptions bien sûr) par leur arrogance d’une perception de soi-même comme membres d’une culture supérieure, ils ont condamné cet état à la peine de mort, dès le moment où les Flamands ont survis les attaques francisantes de ce même état. Qui sont donc les racistes ou les xénophobes ?